Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Den [33]arbeid zal hij [34]wedergeven en niet [35]inslokken; [36]naar het vermogen zijner verandering, zo zal hij van vreugde niet opspringen. 33. Dat is, anderer lieden goed, dat zij door hun arbeid gewonnen hadden. Alzo Deut.28:33; hfdst.39 vs.14; Ps.78:46, en Ps.109:11. 34. Te weten aan degenen, die hij onrecht gedaan en het hunne geroofd had, zijnde tot deze wedergeving door de overheid gedwongen. 35. Dat is, niet verdoen, noch genieten. Dit strijdt niet tegen het inslokken, waarvan gesproken is vs.15, want dat is te verstaan van het onrechtvaardig verkrijgen en het bezitten voor een tijd; maar dit van het gedurig gebruik. 36. Te weten, naar zijn vermogen; dat is, naardat hij rijk en machtig geweest is, zal hij arm en katijvig worden, hetwelk genaamd wordt zijn verandering. Of, naar de mate, grootheid en veelheid van het goed, dat hij gestolen of geroofd heeft, zal zijn wedergeving moeten zijn, en deze wordt zijn verandering genaamd, omdat hij daardoor arm wordt die rijk was.